Kenza (11) woont met haar vader Ouira, haar opa Weljo en zwerfhond Cajun in een huisje op een autosloperij op het platteland van Curaçao. De twee mannen in haar leven zijn elkaars botsende tegenpolen: haar vader is politieagent en een rationele man, terwijl haar opa zich het liefst in de spirituele wereld uit de geschiedenis van de eilanden begeeft. Kenza balanceert tussen deze twee werelden in, tot het verdriet over verlies van dierbaren haar ogen opent en ze zich openstelt voor de mystieke, troostende tradities van haar opa. Hierin moet ze haar eigen weg leren vinden.